Geschreven door: Twan van Duijnhoven
Onderstaand stuk is afkomstig uit het dagblad “Het Nieuws van den dag” van 13 september 1900 en geeft weer de excursie die heeft plaatsgevonden in Zundert en Rijsbergen de dag na de Algemene vergadering van de Nederlandsche Heidemaatschappij. Hieronder staan enkele afbeeldingen van die krant. Met daarbij de aankondiging van die vergadering en het begin van het verslag van de excursie. Daaronder staat het volledige verslag van die excursie. Het verslag geeft een mooi tijdsbeeld van de boomkwekerij rond 1900 en de ontginning van het gebied in de huidige gemeente Zundert.
“Heel Breda hadden wij ingenomen en nog wel zonder turfschip, althans de beschikbare ruimte in alle hotels. Reeds kwart vóór zeven ’s ochtends kwamen de rijtuigen ons daar afhalen voor de groote excursie. Over Prinsenhage reden we eerst naar Rijsbergen nu ongeveer 80 man sterk. (Op de vergadering waren er gisteren zoowat 100.) Daar werd slechts gepleisterd om de paarden te laten uitblazen en drinken. Zundert was nu het doel van onze tocht. Daar werden bezichtigd de kweekerijen van den heer Ch. van Ginneken (bij lezers van ons blad wel bekend), Mej. de Wed. de Bie – Van Aalst en A. Herrygers – Daemen. Zundert is reeds lang beroemd om zijn boomkweekerijen, speciaal van grove dennen (Pinus Sylvestris). Behalve de genoemde 3 kweeken daar ook dennen de heeren Ch. Luyckx, Hanegraaf, A. Oostvogels, J.A. Cockx en P. Lombarts. Volgens matige schattingen worden te Zundert per jaar 50 millioen dennen gekweekt. (Hoeveel zijn dit er nu nog ?) Ongeveer alle plantsoen, behalve genoemde Pinus Sylvestris, leveren Ch. van Ginnenen en Wed. de Bie – van Aalst. Zoo toonde ons de laatste b.v. Canada-populieren, door de Nederlandsche Heidemaatschappij uit Canada ingevoerd, en daarnaast even oude gewone inlandsche populieren, welke hier beide reeds eenigen tijd groeien. ’t Verschil is met een oogopslag te zien: de Canada-populieren winnen ’t ver. De jonge planten worden op akkers gekweekt, ongeveer zoo breed als die voor bloembollen te Haarlem. In het voorjaar wordt de grond zoowat 1/2 M. diep gespit, waarbij tot bemesting stalmest wordt gebruikt, die uit Antwerpen per stoomtram wordt aangevoerd. (Toen was het nog nodig om mest aan te voeren in Brabant !). Na het spitten wordt de grond vast getreden en zeer fijn geharkt. Nu zaait men ongeveer 1 kilo dennenzaad per A., rolt het in en bedekt het daarna met een dun laagje aarde, welke men verkrijgt door telkens op 1 M. afstand paden van 1/4 M. breede vrij zeer ondiep uit te steken. Deze aarde wordt over het zaad gestrooid. In manden van ongeveer 15.000 stuks worden de éénjarige dennetjes verzonden, welke uit dit zaad voorkwamen. Thans gebruikt men daarvoor een bijzonderen vorm van manden, waarbij broeiing veel minder voorkomt dan vroeger. De verzending geschiedt meestal in ’t laatst van Februari, behalve naar vele provinciën van ons land ook naar Duitschland en België. Tweejarige dennetjes en het jonge “loofhoutplantsoen” worden meestal in het najaar geleverd. Bij den Heer Van Ginneken zagen we o.a. ook witten Els, welke zich tevreden stelt met minder vochthoudenden grond dan de gewone zwarte, doch voor hakhout (schaarhout) minder aanbeveling verdient. Na het hakken sterft het plantsoen dikwijls aan sapverlies (” ’t bloedt dood”, zooals de kweekers zeggen) en lijdt althans veel. Weldra reden we naar Rijsbergen terug, om de ontginning des heeren L. Smits van Burgst en Mr. A. Tydeman te bezichtigen. (Beide heeren wonen te Breda.) Zoowel vloeiweide (op hooge, schrale heide) als natuurweide (op de lagere, meer vochthoudende gronden) staan prachtig en getuigen krachtig voor het “practisch werk” der Ned. Heidemaatschappij, voor de groote bekwaamheid en den practischen zin der ambtenaren. In 1896 werd met deze ontginning aangevangen. De oudste graslanden (4 jaar oud alzoo) brachten in dit jaar reeds f 94 per H.A. op. 60 H.A. werd tot bosch aangelegd, waarmede men nog niet geheel gereed is: de hoogste en slechtste gronden worden hiervoor gekozen. (Waar zou dat bos gelegen hebben en ligt dat er nog ?)
Bij het café “De Vloeiweide” zagen wij, hoe de Heidemaatschappij oude, schrale, slechte weiden kan verbeteren. (Café Vloeiweide ?, waar heeft dat gestaan ?) Met een mes- of beiteleg bewerkt en flink bemest gaven zij dit jaar drie flinke sneden gras. Nadat wij in hotel Burck uitmuntend geluncht hadden, wandelden allen naar “Het Liesbosch” dat evenals “Het “Mastbosch” (zie ons blad van Woensdag) behoort tot de Houtvesterij Breda”. (Hotel Burck, waar was dat ?) Het Liesbosch alleen is nagenoeg 198 H.A. groot, waarvan ruim 134 1/2 H.A. loofhout, bijna 31 H.A. gemengd hout en de rest onbeplant terrein (wegen enz.). ’t Is een heerlijk woud, dat ieder kan worden aanbevolen, die eens echt in ’t bosch wil zijn. Meest vindt men er eikenhout en tot onderplanting: zwarten els, berk en eiken schaarhout. Dit laatste verandert men nu ook zooveel mogelijk in opgaand eikenhout door bij ’t hakken de “telgen” te sparen, welke daartoe ’t meest geschikt zijn. Allen kwamen onder den indruk van dezen prachtigen, uitgestrekten “tempel Gods in de heerlijke natuur.” ’t Is heel goed te begrijpen, dat onze voorouders hun Schepper in ’t woud aanbaden. Zeer leerzaam was deze tocht. Bij het terugrijden naar Breda merkten wij ook eenige Zeedennen (Pinus maritima) op. In Frankrijk moeten deze uitstekend groeien en ’t meest gebruikt worden tot het vervaardigen van papier voor dag- en weekbladen. In Duitschland en Noorwegen moet men tot genoemd doel meest den Fijnspar gebruiken (onzen “Kerstden” ook “Fijne Den” genaamd). Bij elk groot bosch dezer beide houtsoorten heeft men machinale inrichtingen om het pas gevelde en van bast ontbloote hout eerst fijn te snijden en daarna tot “pulp” te verwerken, waaruit in de speciale fabrieken het papier gemaakt wordt. De Zeeden groeit in ons land slecht en is weinig bestand tegen strenge winters. De Fijnspar echter groeit in vele deelen van ons land uitstekend en ’t verdient m.i. ernstige overweging of bij de verbazend hooge papierprijzen ook Nederland zijn eigen “courantenpapier” niet kan kweeken en fabriceren. Weldra lezen we misschien, dat onze groote bladen eigen “courantenbosschen” aanleggen en exploiteeren, om minder afhankelijk te zijn van speculeerende “trusts”. Ook nu was de excursie uitstekend geregeld.
Errata. Bij ’t lezen van mijn verslag der vergadering, zie ik, dat twee zinstorende drukfouten inslopen: Blz. 2, 3e kolom, 7e regel moet het woord “niet” vervallen en leze men: “De Heer Hasselman Rijkslandbouwleeraar te Utrecht, gelooft, dat ook zijn ambtgenooten overtuigd zijn”, enz. Op den 16en regel, van onder af geteld, zelfde kolom staat strooi in plaats van stuw. ’t Wordt nu “er mogen ook geen stuw plaatsen”, enz. Ericus”
Wanneer u wilt reageren op dit verhaal dan kan dat via ons emailadres: dedrieheerlijkheden@gmail.com